Traduzioni di „uiteennemen“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

ent·ˈge·gen·neh·men VB vb trans ricerc

entgegennehmen

in ontvangst nemen

entgegennehmen

aanvaarden

zu·ˈsam·men·neh·men² VB vb rifl irreg

zusammennehmen

zich beheersen

zusammennehmen

zichzelf geweld aandoen

ˈein·neh·men VB vb trans

1. einnehmen (verdienen, empfangen):

einnehmen

ontvangen

einnehmen

beuren

einnehmen

verdienen

2. einnehmen (zu sich nehmen):

einnehmen

innemen

einnehmen

tot zich nemen

einnehmen

nuttigen

3. einnehmen (erobern):

einnehmen

innemen

einnehmen

in bezit nemen

einnehmen

veroveren

4. einnehmen (annehmen):

einnehmen

innemen

einnehmen

beslaan

einnehmen

in beslag nemen

Haltung einnehmen MILIT

in de houding gaan staan

eine abwartende/feindliche Haltung einnehmen

een afwachtende/vijandige houding aannemen

5. einnehmen (Sympathie gewinnen):

einnehmen

innemen

ein einnehmendes Äußeres

een innemend [o. aantrekkelijk] uiterlijk

jdn für etw/jdn einnehmen

iem voor iets/iem innemen [o. winnen]

gegen jdn eingenommen sein

tegen iem ingenomen zijn

gegen jdn eingenommen sein

een vooroordeel tegen iem hebben

sich einnehmen lassen von

zich laten beïnvloeden door

sich einnehmen lassen von

onder de invloed raken van

von sich eingenommen sein pegg

met zichzelf ingenomen zijn

die Segel einnehmen SPORT

de zeilen innemen [o. reven]

ˈhin·neh·men VB vb trans irreg

1. hinnehmen (ertragen):

hinnehmen

aannemen

hinnehmen

aanvaarden

hinnehmen

accepteren

etw kritiklos hinnehmen

iets voor zoete koek opeten [o. slikken]

2. hinnehmen (einstecken):

hinnehmen

in beslag nemen

hinnehmen

opeisen

von der Musik ganz hingenommen sein

geheel in de ban van de muziek zijn

ge·ˈfan·gen·neh·men VB vb trans irreg

gefangennehmen → fangen¹

Vedi anche: fangen , fangen

ˈfan·gen² <fängt, fing, gefallen> [ˈfaŋən] VB vb rifl

1. fangen (sich verfangen):

fangen

zich(zelf) vangen ook fig.

sich in der eigenen Schlinge fangen fig

zich vastpraten

2. fangen (hängen bleiben):

fangen

blijven hangen

fangen

zich verzamelen

der Rauch fing sich im Schornstein

de rook bleef in de schoorsteen hangen

3. fangen (das Gleichgewicht wiedererlangen):

fangen

zijn evenwicht hervinden

fangen

zich herstellen ook fig.

sich nach einem Unglück wieder fangen fig

na een ongeluk zijn evenwicht hervinden

ˈfan·gen¹ <fängt, fing, gefallen> [ˈfaŋən] VB vb trans

1. fangen (greifen, packen):

fangen

vangen

fangen

grijpen

fangen

(te) pakken (krijgen)

Feuer fangen

vlam vatten ook fig.

2. fangen (gefangen nehmen):

fangen

gevangen nemen ook fig.

jdn gefangen setzen

iem opsluiten

jdn gefangen setzen

iem gevangen zetten

einen Dieb fangen [o. gefangen nehmen]

een dief gevangen nemen [o. te pakken krijgen]

sich gefangen geben ricerc

zich gevangen laten nemen

3. fangen fig (hereinlegen):

fangen

vangen

fangen

beetnemen

jdn mit Versprechungen fangen

iem met beloftes vangen

4. fangen fig (fesseln, bezaubern):

fangen

betoveren

fangen

boeien

etw/jd hat [o. nimmt] mich ganz gefangen

iets/iem heeft me helemaal betoverd