olandese » tedesco

olandese)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

mee·bren·gen: verbo
toe·bren·gen: verbo
weg·bren·gen: verbo
sa·men·bren·gen: verbo
mee·do·gend: aggettivo e avverbio
in·bren·gen: verbo
om·bren·gen: verbo
op·bren·gen: verbo
af·bren·gen: verbo
uit·bren·gen: verbo
bij·bren·gen: verbo
vol·bren·gen: verbo
aan·bren·gen: verbo
over·bren·gen: verbo

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: meebrengen , wegbrengen , toebrengen , samenbrengen , overbrengen , aanbrengen , volbrengen , bijbrengen , uitbrengen , afbrengen , opbrengen , ombrengen , inbrengen e meedogend

mee·bren·gen <bracht mee, h. meegebracht> [mebrɛŋə(n)] VB vb trans

1. meebrengen (met zich brengen):

meebrengen

mitbringen

2. meebrengen (van nature vertonen):

meebrengen

mit sich bringen

zijn positie brengt mee dat …

seine Position bringt es mit sich, dass …

toe·bren·gen <bracht toe, h. toegebracht> [tubrɛŋə(n)] VB vb trans

weg·bren·gen <bracht weg, h. weggebracht> [wɛɣbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. wegbrengen:

wegbrengen (elders heen brengen)

fortbringen

wegbrengen (elders heen brengen)

wegbringen

wegbrengen (bezorgen)

austragen

brieven wegbrengen

Briefe einwerfen

een dief wegbrengen

einen Dieb abführen

kranten wegbrengen

Zeitungen austragen

2. wegbrengen (vergezellen):

wegbrengen

wegbringen

wegbrengen

begleiten

sa·men·bren·gen <bracht samen, h. samengebracht> [samə(n)brɛŋə(n)] VB vb trans

mee·do·gend AGG

meedogend → medelijdend

Vedi anche: medelijdend

me·de·lij·dend [medəlɛidənt] AGG

medelijdend

mitleidig

in·bren·gen <bracht in, h. ingebracht> [ɪmbrɛŋə(n)] VB vb trans

om·bren·gen <bracht om, h. omgebracht> [ɔmbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. ombrengen (vermoorden):

ombrengen

umbringen

2. ombrengen (rondbrengen):

ombrengen

austragen

3. ombrengen (tijd):

ombrengen

verbringen

ombrengen

zubringen

op·bren·gen <bracht op, h. opgebracht> [ɔbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. opbrengen:

opbrengen (opleveren)

einbringen

opbrengen (winst)

abwerfen

opbrengen (winst)

eintragen

zijn geld opbrengen

sich bezahlt machen

rente opbrengen

Zinsen bringen [o. tragen]

die zaak brengt niet veel op

diese Sache bringt nicht viel ein

2. opbrengen (als gevangene ergens heen brengen):

opbrengen

festnehmen

3. opbrengen (betalen):

opbrengen

aufbringen

dat kan ik niet opbrengen

das kann ich nicht aufbringen

4. opbrengen (in staat zijn tot):

opbrengen

aufbringen

hij kon de moed niet meer opbrengen

er konnte den Mut nicht mehr aufbringen

5. opbrengen (bedekken met):

opbrengen

auftragen

verf dik/dun opbrengen

Farbe dick/dünn auftragen

af·bren·gen <bracht af, h. afgebracht> [ɑvbrɛŋə(n)] VB vb trans

afbrengen

ablenken

afbrengen (door overreding)

abbringen

het gesprek van iets afbrengen

das Gespräch von etw ablenken

iem van zijn voornemen afbrengen

jdn von seinem Vorhaben abbringen

het er goed afbrengen (zonder schade)

glimpflich davonkommen

het er goed afbrengen (tot een goed einde)

gut abschneiden

het leven er afbrengen

mit dem Leben davonkommen

uit·bren·gen <bracht uit, h. uitgebracht> [œydbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. uitbrengen (van zich doen uitgaan):

uitbrengen

herausbringen

uitbrengen

hervorbringen

beschuldigingen tegen iem uitbrengen

Beschuldigungen gegen jdn vorbringen

een toost uitbrengen op de jubilaris

einen Toast auf den Jubilar ausbringen

hij kon geen woord uitbrengen

er brachte kein Wort heraus

2. uitbrengen:

uitbrengen (kenbaar maken)

abgeben

uitbrengen (verslag, rapport)

erstatten

een akte uitbrengen jur.

eine Urkunde vorlegen

zijn stem uitbrengen op een kandidaat

seine Stimme für einen Kandidaten abgeben

3. uitbrengen (openbaren):

uitbrengen

aufdecken

uitbrengen

entdecken

uitbrengen

an den Tag bringen

een geheim uitbrengen

ein Geheimnis lüften

4. uitbrengen:

uitbrengen (op de markt brengen)

herausbringen

uitbrengen (gedrukt werk)

herausgeben

bij·bren·gen <bracht bij, h. bijgebracht> [bɛibrɛŋə(n)] VB vb trans

1. bijbrengen (leren):

bijbrengen

beibringen

2. bijbrengen (weer tot bewustzijn brengen):

bijbrengen

zu Bewusstsein bringen

vol·bren·gen <volbracht, h. volbracht> [vɔlbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. volbrengen (ten einde toe uitvoeren):

volbrengen

vollbringen

volbrengen

schaffen colloq

het is volbracht rel.

es ist vollbracht

2. volbrengen (ten uitvoer brengen):

volbrengen

ausführen

volbrengen

erledigen

een opdracht volbrengen

einen Auftrag erledigen

aan·bren·gen <bracht aan, h. aangebracht> [ambrɛŋə(n)] VB vb trans

1. aanbrengen (in-, toevoegen):

aanbrengen

anbringen

aanbrengen fig

vornehmen

verbeteringen aanbrengen

Verbesserungen vornehmen

2. aanbrengen (aangeven):

aanbrengen

anzeigen

aanbrengen

melden

een zaak aanbrengen

eine Sache melden

3. aanbrengen (werven):

aanbrengen

(an)werben

nieuwe leden aanbrengen

neue Mitglieder werben

4. aanbrengen (naar de bestemde plaats brengen):

aanbrengen

herbeibringen

aanbrengen

herbeischaffen

bouwmaterialen aanbrengen

Baumaterialien herbeischaffen

een gevonden voorwerp aanbrengen

eine Fundsache abgeben

5. aanbrengen (meebrengen in het huwelijk):

aanbrengen

mit in die Ehe bringen

zij heeft hem die villa aangebracht

sie hat die Villa mit in die Ehe gebracht

6. aanbrengen (veroorzaken):

aanbrengen

bringen

geluk aanbrengen

Glück bringen

iem letsel aanbrengen

jdn verletzen

over·bren·gen <bracht over, h. overgebracht> [ovərbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. overbrengen (verplaatsen):

overbrengen

bringen

iem overbrengen naar het ziekenhuis

jdn ins Krankenhaus einliefern [o. bringen]

2. overbrengen (meedelen):

overbrengen

bestellen

overbrengen

ausrichten

overbrengen

überbringen form

iems groeten overbrengen

Grüße von jdm übermitteln [o. bestellen]

3. overbrengen (verklikken):

overbrengen

melden

overbrengen

zutragen

4. overbrengen:

overbrengen (bedrag overboeken)

umbuchen

overbrengen (op rekening)

überweisen

5. overbrengen (overdragen):

overbrengen

übertragen

iets op iem overbrengen

etw auf jdn übertragen

ratten brengen deze ziekte over

Ratten übertragen diese Krankheit

6. overbrengen (voortplanten):

overbrengen

übertragen

7. overbrengen (vertalen):

overbrengen

übertragen

overbrengen

übersetzen

Cerca nel dizionario

olandese

Traduzioni di „meebrengend“ nel dizionario olandese » tedesco (Vai a tedesco » olandese)

mee·bren·gen <bracht mee, h. meegebracht> [mebrɛŋə(n)] VB vb trans

1. meebrengen (met zich brengen):

2. meebrengen (van nature vertonen):

toe·bren·gen <bracht toe, h. toegebracht> [tubrɛŋə(n)] VB vb trans

weg·bren·gen <bracht weg, h. weggebracht> [wɛɣbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. wegbrengen:

2. wegbrengen (vergezellen):

sa·men·bren·gen <bracht samen, h. samengebracht> [samə(n)brɛŋə(n)] VB vb trans

mee·do·gend AGG

meedogend → medelijdend

Vedi anche: medelijdend

me·de·lij·dend [medəlɛidənt] AGG

in·bren·gen <bracht in, h. ingebracht> [ɪmbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. inbrengen (naar binnen brengen):

2. inbrengen (inleggen):

3. inbrengen (afstaan voor de handelszaak):

4. inbrengen (meebrengen in een huwelijk):

5. inbrengen (opleveren):

6. inbrengen (voorstellen):

7. inbrengen (aanvoeren):

om·bren·gen <bracht om, h. omgebracht> [ɔmbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. ombrengen (vermoorden):

2. ombrengen (rondbrengen):

3. ombrengen (tijd):

op·bren·gen <bracht op, h. opgebracht> [ɔbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. opbrengen:

2. opbrengen (als gevangene ergens heen brengen):

3. opbrengen (betalen):

4. opbrengen (in staat zijn tot):

5. opbrengen (bedekken met):

af·bren·gen <bracht af, h. afgebracht> [ɑvbrɛŋə(n)] VB vb trans

uit·bren·gen <bracht uit, h. uitgebracht> [œydbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. uitbrengen (van zich doen uitgaan):

2. uitbrengen:

3. uitbrengen (openbaren):

4. uitbrengen:

bij·bren·gen <bracht bij, h. bijgebracht> [bɛibrɛŋə(n)] VB vb trans

1. bijbrengen (leren):

2. bijbrengen (weer tot bewustzijn brengen):

vol·bren·gen <volbracht, h. volbracht> [vɔlbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. volbrengen (ten einde toe uitvoeren):

2. volbrengen (ten uitvoer brengen):

aan·bren·gen <bracht aan, h. aangebracht> [ambrɛŋə(n)] VB vb trans

1. aanbrengen (in-, toevoegen):

2. aanbrengen (aangeven):

3. aanbrengen (werven):

4. aanbrengen (naar de bestemde plaats brengen):

5. aanbrengen (meebrengen in het huwelijk):

6. aanbrengen (veroorzaken):

over·bren·gen <bracht over, h. overgebracht> [ovərbrɛŋə(n)] VB vb trans

1. overbrengen (verplaatsen):

2. overbrengen (meedelen):

3. overbrengen (verklikken):

4. overbrengen:

5. overbrengen (overdragen):

6. overbrengen (voortplanten):

7. overbrengen (vertalen):

Cerca nel dizionario

Collegamenti esterni

Feedback

Trainer lessicale

Synonyms

La mia cronologia di ricerca