tedesco » olandese

Traduzioni di „kanoet“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

ˈKa·non: nome
Ka·ˈno·ne: nome
ˈKan·ne: nome
ˈKan·te: nome
ˈkan·tig: aggettivo e avverbio
ˈkann·te: verbo
ˈKan·zel: nome

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: Kanzel , kannte , kantig , Kante , Kanne , Kanone e Kanon

ˈKa·non <Kanons, Kanons> [ˈkaːnɔn] SOST m

1. Kanon (Richtschnur):

canon

2. Kanon (Gesamtheit von Vorschriften):

geheel nt van voorschriften

3. Kanon (klassischer Kunstmaßstab):

Kanon ARCHIT, ARTE

canon [o. norm] [o. maatstaf] van de verhoudingen

Ka·ˈno·ne <Kanone, Kanonen> [kaˈnoːnə] SOST f

1. Kanone (Geschütz):

kanon nt

eine Kanone auffahren

een kanon in stelling brengen

mit Kanonen auf Spatzen schießen fig

met een kanon op een vlieg schieten

mit Kanonen auf Spatzen schießen fig

kracht verspillen

2. Kanone colloq (Genie):

kei

kraan

genie nt

3. Kanone colloq scherz (Pistole):

pistool nt

das ist unter aller Kanone

dat is beneden peil

ˈKan·ne <Kanne, Kannen> [ˈkanə] SOST f

1. Kanne (Behälter mit Tülle):

kan

pot

kroes

es gießt wie aus Kannen colloq

het regent alsof het met bakken uit de hemel wordt gegoten

2. Kanne colloq MUS:

ˈKan·te <Kante, Kanten> [ˈkantə] SOST f

1. Kante (Seite):

kant

es steht auf der Kante fig

het is een dubbeltje op zijn kant

2. Kante (Rand):

rand

boord nt

etw auf die hohe Kante legen colloq fig

geld sparen [o. opzijleggen]

(Geld) auf der hohen Kante haben fig

wat achter de hand hebben

3. Kante (Saum):

rand

boordsel nt

zoom

ˈkan·tig [kantɪç] AGG

1. kantig (Kanten besitzend):

2. kantig fig (markant):

kantige Bewegungen

stijve [o. houterige] bewegingen

ˈkann·te [ˈkantə] VB

kannte 3. pers sing imperf von kennen

Vedi anche: kennen

ˈken·nen <kannte, gekannt> [ˈkɛnən] VB vb trans

1. kennen (bekannt sein (mit etw/jdm)):

omtrent iem of iets op de hoogte zijn [o. bekend zijn] [o. iets weten]

etw/jdn kennen lernen

iets/iem leren kennen

du wirst mich noch kennen lernen! colloq

dat zal ik je nog betaald zetten!

es freut mich, Sie kennen zu lernen!

aangenaam kennis te maken!

die beiden kennen sich nicht mehr

die twee spreken niet meer met elkaar

da kenne ich nichts!

in dit opzicht stoor ik me aan niets!

seine Pappenheimer kennen

z'n volkje [o. z'n pappenheimers] kennen

den Rummel kennen colloq

zich niets laten wijsmaken

woher kennen wir uns?

waar hebben we elkaar al eerder ontmoet?

sich vor Wut nicht mehr kennen

buiten zichzelf zijn van woede

2. kennen (erkennen):

3. kennen (etw (als verbindlich) anerkennen):

kein Maß kennen

van geen maat weten

kein Ziel kennen

geen doel hebben

ˈKan·zel <Kanzel, Kanzeln> [ˈkan͜tsl̩] SOST f

1. Kanzel RELIG (Predigtkanzel):

2. Kanzel CACCIA (Hochsitz):

3. Kanzel MILIT (Geschützturm):

4. Kanzel GEOL (in den Bergen):

klein vooruitspringend plateau nt

5. Kanzel (im Flugzeug):

Cerca nel dizionario

tedesco

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski