olandese » tedesco

Traduzioni di „Ölofen“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

plof·fen: verbo
slof·fen: verbo
stof·fen: aggettivo e avverbio
troffen: verbo
blaf·fen: verbo
bluf·fen: verbo
on·ef·fen: aggettivo e avverbio
oli·ën: verbo
bof·fen: verbo
pof·fen: verbo
ef·fen: aggettivo e avverbio
kef·fen: verbo
maf·fen: verbo
paf·fen: verbo
puf·fen: verbo
suf·fen: verbo
sur·fen: verbo
hef·fen: verbo
olie: nome

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: sloffen , ploffen , oneffen , bluffen , blaffen , troffen , stoffen , olie , heffen , surfen , suffen , puffen , paffen , maffen , keffen , effen , poffen , boffen e oliën

plof·fen <plofte, h./i. geploft> [plɔfə(n)] VB vb intr

slof·fen <slofte, h./i. gesloft> [slɔfə(n)] VB vb intr

1. sloffen (sleepvoetend lopen):

sloffen

schlurfen

sloffen

latschen colloq

sloffen

schlappen

2. sloffen colloq (verwaarlozen):

sloffen

schlampen

hij laat alles maar sloffen

er lässt einfach alles schleifen

stof·fen¹ [stɔfə(n)] AGG

stoffen

aus Stoff

stoffen

Stoff-

de stoffen pop

die Stoffpuppe

troffen VB

troffen 3. pers pl imperf van treffen², treffen³

Vedi anche: treffen , treffen , treffen

tref·fen³ <trof, h. getroffen> [trɛfə(n)] VB vb trans

1. treffen (raken):

treffen

treffen

getroffen door de bliksem

vom Blitz getroffen

2. treffen (ontmoeten, aantreffen):

treffen

(an)treffen

treffen

vorfinden

elkaar treffen

sich treffen

niemand thuis treffen

niemanden zu Hause antreffen

3. treffen (gevoelens):

treffen

treffen

de muziek trof me zeer

die Musik hat mich sehr berührt

onaangenaam getroffen

unangenehm berührt

4. treffen (betreffen, aangaan):

treffen

betreffen

hem treft geen blaam

ihn trifft kein Tadel form

5. treffen (met ‘het’; boffen):

treffen

treffen

jullie hebben het getroffen met het weer

ihr habt es mit dem Wetter gut getroffen

6. treffen (iets onaangenaams):

treffen

treffen

het getroffen gebied

das betroffene Gebiet

7. treffen (tot stand brengen):

treffen

treffen

voorbereidingen treffen

Vorbereitungen treffen

een treffende gelijkenis

eine frappierende Ähnlichkeit

tref·fen² <trof, h. getroffen> [trɛfə(n)] VB vb intr ((goed) uitkomen)

treffen

treffen

dat treft slecht

das trifft sich schlecht

tref·fen¹ [trɛfə(n)] SOST nt geen pl

1. treffen (gevecht):

treffen

Treffen nt

2. treffen (samenkomst):

treffen

Treffen nt

treffen

Zusammenkunft f

3. treffen SPORT (wedstrijd):

treffen

Treffen nt

treffen

Wettkampf m

blaf·fen <blafte, h. geblaft> [blɑfə(n)] VB vb intr

1. blaffen (honden):

blaffen

bellen

blaffen pegg

kläffen

2. blaffen (tekeergaan):

blaffen

schnauzen

blaffen

bellen

bluf·fen <blufte, h. gebluft> [blʏfə(n)] VB vb intr

bluffen

bluffen

bluffen (bij kaartspel)

pochen

on·ef·fen [ɔnɛfə(n)] AGG

oneffen

uneben

oneffen (weg)

holp(e)rig

oli·ën <oliede, h. geolied> [olijə(n)] VB vb trans

oliën

(ein)ölen

oliën

schmieren

geolied papier

Ölpapier nt

een goed geolied bedrijf fig

ein gut laufender Betrieb

bof·fen <bofte, h. geboft> [bɔfə(n)] VB vb intr form

boffen

Glück haben

boffen colloq

Schwein haben

bof jij even!

hast du aber Glück [o. Schwein] !

pof·fen¹ <pofte, h. gepoft> [pɔfə(n)] VB vb intr

1. poffen (op krediet kopen):

poffen

auf Pump kaufen

2. poffen (op krediet leveren):

poffen

auf Pump liefern

ef·fen¹ [ɛfə(n)] AGG

1. effen (vlak, glad):

effen

eben

effen

glatt

een blokje effen schuren

ein Stück Holz glatt schleifen

een effen vlakte

eine ebene Fläche

2. effen (koel):

effen

abweisend

effen

gleichgültig

een effen gezicht zetten [o. trekken]

ein gleichgültiges Gesicht machen

3. effen (van één kleur):

effen

einfarbig

effen

uni pred

effen rood

uni rot

een effen stof

ein einfarbiger Stoff

4. effen (gelaat):

effen

unbewegt

effen

ausdruckslos

5. effen (stem):

effen

eintönig

kef·fen <kefte, h. gekeft> [kɛfə(n)] VB vb intr

keffen

kläffen

keffen

belfern

maf·fen <mafte, h. gemaft> [mɑfə(n)] VB vb intr

maffen

pennen colloq

maffen

filzen colloq

gaan maffen

sich aufs Ohr hauen colloq

paf·fen <pafte, h. gepaft> [pɑfə(n)] VB vb intr

1. paffen (roken):

paffen

paffen

2. paffen (schieten):

paffen

ballern

3. paffen (paf laten horen):

paffen

knallen

puf·fen <pufte, h. gepuft> [pʏfə(n)] VB vb intr

1. puffen:

puffen (blazen van de warmte)

schnaufen

puffen (sterker)

ersticken

het is hier om te puffen

es ist hier zum Ersticken

2. puffen (paffen):

puffen

paffen

3. puffen (tuffen):

puffen

tuckern

een puffende motorboot

ein tuckerndes Motorboot

suf·fen <sufte, h. gesuft> [sʏfə(n)] VB vb intr

1. suffen (niet helder van geest zijn):

suffen

dösen

suffen

duseln

suffen

schusseln

2. suffen (gedachteloos zijn):

suffen

dösen

suffen

schlafen

de leerling zat in de les te suffen

der Schüler döste im Unterricht (vor sich acc hin)

3. suffen (piekeren):

suffen

grübeln

sur·fen <surfte, h. gesurft> [sʏːrfə(n)] VB vb intr

surfen

surfen

hef·fen <hief, h. geheven> [hɛfə(n)] VB vb trans

1. heffen (omhoog brengen):

heffen

heben

het glas heffen

das Glas (er)heben

2. heffen (vorderen):

heffen

erheben

belasting heffen

Steuern erheben

boete heffen

Geldstrafe erheben

rente heffen

Zinsen erheben

schoolgeld heffen

Schulgeld erheben

3. heffen (innen):

heffen

einziehen

olie <oliën, olie|s> [oli] SOST f

olie

Öl nt

afgewerkte olie

Altöl nt

naar olie boren

nach Öl bohren

olie in de wond(en) gieten fig

den Schmerz lindern

olie op het vuur gooien

Öl ins Feuer gießen [o. schütten]

de Heilige Olie ontvangen rel.

die Letzte Ölung erhalten

plantaardige olie

Pflanzenöl nt

ruwe olie

Rohöl nt

de olie verversen

Ölwechsel machen

olie op de golven gieten fig

Öl auf die Wogen gießen

olie op de golven gieten fig

die Gemüter beruhigen

Cerca nel dizionario

olandese

Traduzioni di „Ölofen“ nel dizionario olandese » tedesco

plof·fen <plofte, h./i. geploft> [plɔfə(n)] VB vb intr

1. ploffen colloq (dof geluid maken door te vallen):

2. ploffen colloq (geluid van ontsnappend gas geven):

3. ploffen:

slof·fen <slofte, h./i. gesloft> [slɔfə(n)] VB vb intr

1. sloffen (sleepvoetend lopen):

2. sloffen colloq (verwaarlozen):

stof·fen1 [stɔfə(n)] AGG

troffen VB

troffen 3. pers pl imperf van treffen², treffen³

Vedi anche: treffen , treffen , treffen

tref·fen3 <trof, h. getroffen> [trɛfə(n)] VB vb trans

1. treffen (raken):

2. treffen (ontmoeten, aantreffen):

3. treffen (gevoelens):

4. treffen (betreffen, aangaan):

5. treffen (met ‘het’; boffen):

6. treffen (iets onaangenaams):

7. treffen (tot stand brengen):

tref·fen2 <trof, h. getroffen> [trɛfə(n)] VB vb intr ((goed) uitkomen)

tref·fen1 [trɛfə(n)] SOST nt geen pl

1. treffen (gevecht):

2. treffen (samenkomst):

3. treffen SPORT (wedstrijd):

blaf·fen <blafte, h. geblaft> [blɑfə(n)] VB vb intr

1. blaffen (honden):

2. blaffen (tekeergaan):

bluf·fen <blufte, h. gebluft> [blʏfə(n)] VB vb intr

on·ef·fen [ɔnɛfə(n)] AGG

oli·ën <oliede, h. geolied> [olijə(n)] VB vb trans

bof·fen <bofte, h. geboft> [bɔfə(n)] VB vb intr form

pof·fen1 <pofte, h. gepoft> [pɔfə(n)] VB vb intr

1. poffen (op krediet kopen):

2. poffen (op krediet leveren):

ef·fen1 [ɛfə(n)] AGG

1. effen (vlak, glad):

2. effen (koel):

3. effen (van één kleur):

4. effen (gelaat):

5. effen (stem):

kef·fen <kefte, h. gekeft> [kɛfə(n)] VB vb intr

maf·fen <mafte, h. gemaft> [mɑfə(n)] VB vb intr

paf·fen <pafte, h. gepaft> [pɑfə(n)] VB vb intr

1. paffen (roken):

2. paffen (schieten):

3. paffen (paf laten horen):

puf·fen <pufte, h. gepuft> [pʏfə(n)] VB vb intr

1. puffen:

2. puffen (paffen):

3. puffen (tuffen):

suf·fen <sufte, h. gesuft> [sʏfə(n)] VB vb intr

1. suffen (niet helder van geest zijn):

2. suffen (gedachteloos zijn):

3. suffen (piekeren):

sur·fen <surfte, h. gesurft> [sʏːrfə(n)] VB vb intr

hef·fen <hief, h. geheven> [hɛfə(n)] VB vb trans

1. heffen (omhoog brengen):

2. heffen (vorderen):

3. heffen (innen):

olie <oliën, olie|s> [oli] SOST f

Cerca nel dizionario

Collegamenti esterni

Feedback

Trainer lessicale

Synonyms

La mia cronologia di ricerca

stof·fen¹ [stɔfə(n)] AGG

tref·fen³ <trof, h. getroffen> [trɛfə(n)] VB vb trans

tref·fen² <trof, h. getroffen> [trɛfə(n)] VB vb intr ((goed) uitkomen)

tref·fen¹ [trɛfə(n)] SOST nt geen pl

pof·fen¹ <pofte, h. gepoft> [pɔfə(n)] VB vb intr

ef·fen¹ [ɛfə(n)] AGG