olandese » tedesco

zat1 [zɑt] AVV

1. zat (in overvloed):

zat
massig colloq
zat
massenhaft colloq
je hebt nog tijd zat

2. zat (vaak):

zat
dat gebeurt zat

zat2 VB

zat 3. pers sing imperf van zitten

Vedi anche: zitten

zit·ten <zat, h./i. gezeten> [zɪtə(n)] VB vb intr

2. zitten (zich met een doel ergens bevinden):

4. zitten (geruime tijd ergens vertoeven):

11. zitten (bevestigd zijn):

12. zitten (gevuld, bedekt zijn met):

13. zitten (treffen):

zat3 <zatte, zatter, zatst> [zɑt] AGG

1. zat colloq (dronken):

zat
(sternhagel)voll colloq
zat
blau colloq
zo zat als een aap

2. zat (moe, beu):

zat
't zat zijn
es satthaben colloq

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski