olandese » tedesco

Traduzioni di Insta nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

in·staan: verbo
in·slag: nome
in·stant-
pas·ta: nome
bas·ta: interiezione
vis·ta: nome
minst: avverbio
winst: nome
in·stuif: nome
in·slaan: verbo
in·sta·biel: aggettivo e avverbio
in·stam·pen: verbo
in·stan·tie: nome
in·stap·pen: verbo
in·stap·per: nome
in·sect: nome
in·tact: aggettivo e avverbio
in·cest: nome
in·ste·ken: verbo

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: instaan , inslag , instant- , winst , minst , vista , basta , pasta , inslaan , instuif , instapper , instappen , instantie , instampen , instabiel , insteken , incest , intact e insect

in·staan <stond in, h. ingestaan> [ɪnstan] VB vb intr

instaan

einstehen

instaan

sich verbürgen

instaan

geradestehen

voor iem/iets instaan

für jdn/etw einstehen

in·slag <inslag|en> [ɪnslɑx] SOST m

1. inslag (inweefsel):

inslag

Einschuss m

inslag

Schuss m

Bunkern nt

in·stant- [ɪnstɑnt]

instant-

Instant-

de instantcamera

die Sofortbildkamera

de instantkoffie

der Instantkaffee

de instantmaaltijd

das Fertiggericht

pas·ta <pasta|'s> [pɑsta] SOST nt of m

1. pasta kookk.:

pasta

Pasta f kein pl

2. pasta:

pasta

Paste f

bas·ta [bɑsta] INTER

basta

basta!

vis·ta [vista] SOST nt geen pl econ.

vista

Vista f

a prima vista muz.

vom Blatt

de wissel a vista econ.

der Sichtwechsel

minst¹ [mɪnst] AVV (in de geringste mate)

minst

am wenigsten

minst

am geringsten

de minst aantrekkelijke aanbieding

das am wenigsten verlockende Angebot

winst <winst|en> [wɪnst] SOST f

1. winst (opbrengst boven de bestede kosten):

winst

Gewinn m

winst

Profit m a. pegg

winst behalen/opleveren/beogen

Gewinn(e) erzielen/(ein)bringen/erstreben

winst maken

Gewinn erzielen

winst maken

Profit machen pegg

met de winst gaan strijken

den Gewinn einstecken

op winst uit zijn

auf Vorteil aus sein

tel uit je winst

das rentiert sich

zuivere winst

Reingewinn m

2. winst:

winst (voordeel)

Gewinn m

winst (voordeel)

Nutzen m

winst (voordeel)

Vorteil m

winst (toename)

Zuwachs m

winst (toename)

Zugewinn m

een winst van drie zetels in de Kamer

ein Zugewinn von drei Mandaten

3. winst (overwinning):

winst

Sieg m

in·stuif <in|stuiven> [ɪnstœyf] SOST m

1. instuif (fuif):

instuif

Fete f colloq

2. instuif (vorm van jeugdwerk):

instuif

≈ offene Veranstaltung f

instuif

Treff m

in·slaan² <sloeg in, h. ingeslagen> [ɪnslan] VB vb trans

1. inslaan (door slaan breken):

inslaan

einschlagen

inslaan

einhauen colloq

iem de hersens inslaan

jdm den Schädel einschlagen

2. inslaan:

inslaan (in voorraad nemen)

einlagern

inslaan (in voorraad nemen)

sich eindecken

inslaan (brandstoffen, massagoederen)

bunkern

drank inslaan

sich mit Getränken eindecken

3. inslaan (omslaan: mouwen):

inslaan

einschlagen

4. inslaan (indrijven):

inslaan

einschlagen

inslaan

einhauen

alle hoop is de bodem ingeslagen fig

alle Hoffnung ist dahin

een spijker in het hout inslaan

einen Nagel in das Holz einschlagen

in·sta·biel [ɪnstabil] AGG

instabiel

instabil

in·stam·pen <stampte in, h. ingestampt> [ɪnstɑmpə(n)] VB vb trans

1. instampen (door stampen indrijven):

instampen

eintreiben in +acc

instampen

einstampfen in +acc

iem de grond instampen fig (met kritiek)

jdn in der Luft zerreißen

2. instampen (met moeite leren):

instampen

einpauken

instampen

sich in den Kopf hämmern sl

ik probeer die woordjes erin te stampen

ich versuche, mir die Wörter in den Kopf zu hämmern [o. klopfen]

in·stan·tie <instantie|s> [ɪnstɑnsi] SOST f

1. instantie:

instantie (orgaan)

Instanz f

instantie (overheid vooral)

Behörde f

instantie (overheid vooral)

Amt nt

de bevoegde instantie

die zuständige Behörde

de gerechtelijke instantie

die Justizbehörde

de hogere instantie

die übergeordnete Instanz

zich bij een hogere instantie beklagen

sich bei einer höheren Instanz beschweren

2. instantie jur.:

instantie

Instanz f

in eerste instantie jur.

in erster Instanz

in eerste instantie fig

zunächst

in·stap·pen <stapte in, i. ingestapt> [ɪnstɑpə(n)] VB vb intr

1. instappen:

instappen (voertuig)

einsteigen

instappen (onderweg)

zusteigen

2. instappen (binnenstappen):

instappen

betreten

instappen

(ein)treten in +acc

een winkel instappen

einen Laden betreten

in·stap·per <instapper|s> [ɪnstɑpər] SOST m

instapper

Slipper m

in·sect <insect|en> [ɪnsɛkt] SOST nt

insect

Insekt nt

in·tact [ɪntɑkt] AGG

intact

intakt

in·cest [ɪnsɛst] SOST m geen pl

incest

Inzest m

in·ste·ken <stak in, h. ingestoken> [ɪnstekə(n)] VB vb trans

1. insteken (ergens in steken):

insteken

(hin)einstecken

een draad insteken

einen Faden einfädeln

hij steekt overal zijn neus in fig

er steckt überall seine Nase hinein

2. insteken (met iets scherps):

insteken

einstechen

Cerca nel dizionario

olandese

Traduzioni di Insta nel dizionario olandese » tedesco

in·staan <stond in, h. ingestaan> [ɪnstan] VB vb intr

in·slag <inslag|en> [ɪnslɑx] SOST m

1. inslag (inweefsel):

2. inslag (ingeslagen deel):

3. inslag (het met een slag doordringen):

4. inslag:

in·stant- [ɪnstɑnt]

pas·ta <pasta|'s> [pɑsta] SOST nt of m

1. pasta kookk.:

2. pasta:

bas·ta [bɑsta] INTER

vis·ta [vista] SOST nt geen pl econ.

minst1 [mɪnst] AVV (in de geringste mate)

winst <winst|en> [wɪnst] SOST f

1. winst (opbrengst boven de bestede kosten):

2. winst:

3. winst (overwinning):

in·stuif <in|stuiven> [ɪnstœyf] SOST m

1. instuif (fuif):

2. instuif (vorm van jeugdwerk):

in·slaan2 <sloeg in, h. ingeslagen> [ɪnslan] VB vb trans

1. inslaan (door slaan breken):

2. inslaan:

3. inslaan (omslaan: mouwen):

4. inslaan (indrijven):

in·sta·biel [ɪnstabil] AGG

in·stam·pen <stampte in, h. ingestampt> [ɪnstɑmpə(n)] VB vb trans

1. instampen (door stampen indrijven):

2. instampen (met moeite leren):

in·stan·tie <instantie|s> [ɪnstɑnsi] SOST f

1. instantie:

2. instantie jur.:

in·stap·pen <stapte in, i. ingestapt> [ɪnstɑpə(n)] VB vb intr

1. instappen:

2. instappen (binnenstappen):

in·stap·per <instapper|s> [ɪnstɑpər] SOST m

in·sect <insect|en> [ɪnsɛkt] SOST nt

in·tact [ɪntɑkt] AGG

in·cest [ɪnsɛst] SOST m geen pl

in·ste·ken <stak in, h. ingestoken> [ɪnstekə(n)] VB vb trans

1. insteken (ergens in steken):

2. insteken (met iets scherps):

Cerca nel dizionario

Collegamenti esterni

Feedback

Trainer lessicale

Synonyms

La mia cronologia di ricerca

minst¹ [mɪnst] AVV (in de geringste mate)

in·slaan² <sloeg in, h. ingeslagen> [ɪnslan] VB vb trans