olandese » tedesco

Traduzioni di „Miesen“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

mie·ren: verbo
mis·sen: verbo
pie·sen: verbo
brie·sen: verbo
mie·ter
he·sen: verbo
mi·xen: verbo
mid·den: avverbio
mik·ken: verbo
min·nen: verbo
mij·den: verbo
mis·ten: verbo
mie·ters: aggettivo e avverbio
ge·he·sen: verbo
mi·au·wen: verbo
mil·joen: nome
mis·doen: verbo
fles·sen: verbo
kles·sen: verbo
mie·tje: nome

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: piesen , missen , mieren , briesen , misten , mijden , minnen , mikken , midden , mixen , hesen , mieter , klessen , flessen , misdoen , miljoen , miauwen , gehesen , mieters , lessen , Hessen , bessen , mimiek e mietje

mie·ren <mierde, h. gemierd> [mirə(n)] VB vb intr

1. mieren (peuteren, prutsen):

herumfummeln colloq

aan [o. met] iets zitten te mieren

an etw dat herumfummeln colloq

2. mieren (zaniken):

quengeln colloq

mis·sen¹ <miste, h. gemist> [mɪsə(n)] VB vb intr

1. missen (ontbreken):

2. missen (niet raak schieten):

danebenschießen

de midvoor miste

der Mittelstürmer verschoss den Ball

pie·sen <pieste, h. gepiest> [pisə(n)] VB vb intr

buiten het potje piesen (overspel)

buiten het potje piesen (iets ongeoorloofds doen)

über die Stränge schlagen

brie·sen <brieste, h. gebriest> [brisə(n)] VB vb intr

1. briesen (wilde dieren):

briesen van woede fig

vor Wut schnauben

2. briesen (paarden):

mie·ter [mitər]

dat gaat je geen mieter aan

das geht dich einen Dreck an colloq

iem op zijn mieter geven (slaan)

jdm den Hintern versohlen colloq

iem op zijn mieter geven (berispen)

jdm die Hammelbeine lang ziehen colloq

he·sen VB

hesen 3. pl sing imperf van hijsen¹, hijsen²

Vedi anche: hijsen , hijsen

hij·sen² <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VB vb intr ((veel) drinken)

bechern colloq

stevig hijsen

tüchtig bechern scherz

hij·sen¹ <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VB vb trans

1. hijsen:

hijsen (naar boven trekken)

hijsen (vlag, zeil e.d.)

het anker hijsen

den Anker lichten

2. hijsen (met moeite naar boven brengen):

zich uit een stoel hijsen

sich aus einem Stuhl hochwinden

dat hijs je niet

das schaffst du nicht

3. hijsen ((veel) drinken):

saufen sl

bier hijsen

mi·xen <mixte, h. gemixt> [mɪksə(n)] VB vb trans

mixen

mid·den² [mɪdə(n)] AVV

midden in het land

im Landesinner(e)n

midden op de dag/in de week

mitten am Tag/in der Woche

mik·ken <mikte, h. gemikt> [mɪkə(n)] VB vb intr

1. mikken (richten):

mikken op iets

auf etw acc zielen

2. mikken (ambiëren):

ze mikt op het presidentschap

sie strebt die Präsidentschaft an

min·nen¹ <minde, h. gemind> [mɪnə(n)] VB vb trans (beminnen)

het minnend paartje

mij·den <meed, h. gemeden> [mɛidə(n)] VB vb trans

1. mijden (ontwijken):

aus dem Weg gehen +dat

iem mijden als de pest

≈ jdn meiden wie die Pest

2. mijden (er niet komen):

mis·ten <mistte, h. gemist> [mɪstə(n)] VB vb impers ww

mie·ters¹ [mitərs] AGG (geweldig)

klasse colloq

toll colloq

scharf sl

een mieters wijf

eine super Frau colloq

ge·he·sen VB

gehesen → hijsen¹, → hijsen²

Vedi anche: hijsen , hijsen

hij·sen² <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VB vb intr ((veel) drinken)

bechern colloq

stevig hijsen

tüchtig bechern scherz

hij·sen¹ <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] VB vb trans

1. hijsen:

hijsen (naar boven trekken)

hijsen (vlag, zeil e.d.)

het anker hijsen

den Anker lichten

2. hijsen (met moeite naar boven brengen):

zich uit een stoel hijsen

sich aus einem Stuhl hochwinden

dat hijs je niet

das schaffst du nicht

3. hijsen ((veel) drinken):

saufen sl

bier hijsen

mi·au·wen <miauwde, h. gemiauwd> [mijɑuwə(n)] VB vb intr

mil·joen <miljoen|en> [mɪljun] SOST nt

Million f

de verliezen lopen in de miljoenen

die Verluste gehen in die Millionen

twee miljoen

mis·doen¹ <misdeed, h. misdaan> [mɪzdun] VB vb trans

1. misdoen (onrecht aandoen):

antun

2. misdoen (zondigen):

wat heeft hij nou weer misdaan?

was hat er nun wieder verbrochen?

fles·sen <fleste, h. geflest> [flɛsə(n)] VB vb trans

1. flessen (afzetten):

neppen colloq

(um etw) prellen

2. flessen (bedotten):

kles·sen¹ VB vb trans

klessen → kletsen¹

Vedi anche: kletsen , kletsen

klet·sen² <kletste, h. gekletst> [klɛtsə(n)] VB vb intr

1. kletsen ook pegg:

kletsen (praten)

kletsen (snel en onophoudelijk)

kletsen (snel en onophoudelijk)

kletsen (verraden)

kletsen (verraden)

2. kletsen (onder elkaar babbelen):

quatschen colloq

wij hebben gezellig gekletst

wir haben gemütlich geplaudert

3. kletsen (roddelen):

tratschen colloq

er werd over hem gekletst

es wurde über ihn geklatscht

4. kletsen (onzin verkopen):

hij kletst maar wat

er labert doch nur

5. kletsen:

kletsen (het geluid ‘klets’ laten horen)

kletsen (helder geluid)

klet·sen¹ <kletste, h. gekletst> [klɛtsə(n)] VB vb trans

1. kletsen (met een kletsend geluid werpen):

2. kletsen (hard gooien, slaan):

mie·tje <mietje|s> [micə] SOST nt

Tunte f pegg colloq

Tucke f pegg colloq

laten we elkaar geen mietje noemen fig

jetzt lasst uns die Dinge mal beim Namen nennen

Cerca nel dizionario

olandese

Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski