olandese » tedesco

ge·smol·ten VB

gesmolten volt. deelw. van smelten¹, smelten²

Vedi anche: smelten , smelten

smel·ten2 <smolt, h. gesmolten> [smɛltə(n)] VB vb trans

2. smelten (laten fijnkoken):

ver·smel·ten1 <versmolt, i. versmolten> [vərsmɛltə(n)] VB vb intr (in elkaar over-, opgaan)

ge·he·mel·te <gehemelte|n, gehemelte|s> [ɣəheməltə] SOST nt

ge·sle·ten VB

gesleten volt. deelw. van slijten

Vedi anche: slijten , slijten

slij·ten2 <sleet, h./i. gesleten> [slɛitə(n)] VB vb intr

1. slijten (minder worden in massa, sterkte of bruikbaarheid):

ge·spe·ten VB

gespeten volt. deelw. van spijten

Vedi anche: spijten

spij·ten <speet, h. gespeten> [spɛitə(n)] VB vb intr

ge·sple·ten1 [ɣəspletə(n)] AGG

1. gespleten (een spleet hebbend):

2. gespleten psych.:

3. gespleten (bladeren):

ram·me·len2 <rammelde, h. gerammeld> [rɑmələ(n)] VB vb intr

2. rammelen (rijden met een klapperend geluid):

3. rammelen (onsamenhangend in elkaar zitten):

4. rammelen (knorren van de honger):

sa·men·smel·ten1 <smolt samen, h. samengesmolten> [samə(n)smɛltə(n)] VB vb trans


Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski