Traduzioni di „vernam“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

ver·ˈbal [vɛrˈbaːl] AGG

1. verbal ricerc (mithilfe von Worten):

verbal

verbaal

verbal

mondeling

2. verbal LING:

verbal

verbaal

verbal

werkwoordelijk

ver·ˈgaß [fɛɐ̯ˈgaːs] VB

vergaß 3. pers sing imperf von vergessen¹, vergessen²

Vedi anche: vergessen , vergessen

ver·ˈges·sen² <vergisst, vergaß, vergessen> [fɛɐ̯ˈgɛsn̩] VB vb rifl

1. vergessen (die Beherrschung verlieren):

vergessen

zich vergeten

vergessen

buiten zichzelf raken

2. vergessen (liegen lassen):

vergessen

vergeten worden

das vergisst sich rasch

dat raakt gauw in het vergeetboek

ver·ˈges·sen¹ <vergisst, vergaß, vergessen> [fɛɐ̯ˈgɛsn̩] VB vb trans

1. vergessen (nicht mehr wissen):

vergessen

vergeten

vergessen

niet meer weten

das werde ich dir nie vergessen

daar zal ik je altijd dankbaar voor blijven

das werde ich dir nie vergessen

dat zal ik je nooit vergeven

2. vergessen (nicht mehr daran denken):

vergessen

vergeten

vergessen

niet denken aan

das kannst du vergessen! colloq

zet dat maar uit je hoofd!

den Mantel kannst du vergessen! colloq

je jas heb je niet nodig!

Su·ri·ˈnam <Surinams> [zuriˈnam] SOST m nt nt kein pl

Surinam → Suriname

Vedi anche: Suriname , Suriname

Su·ri·ˈna·me² <Surinames> [zuriˈnamə] SOST nt kein pl (Land)

Suriname

Suriname

Su·ri·ˈna·me¹ <Surinames> [zuriˈnamə] SOST m kein pl (Fluss)

Suriname

Suriname

Vi·et·nam <Vietnams> [vi̯ɛtˈnam, ˈvi̯ɛt-] SOST nt kein pl

Vietnam

Vietnam

ver·ˈdarb [fɛɐ̯ˈdarp] VB

verdarb 3. pers sing imperf von verderben¹, verderben²

Vedi anche: verderben , verderben

ver·ˈder·ben² <verdirbt, verdarb, verdorben> [fɛɐ̯ˈdɛrbn̩] VB vb trans

1. verderben (moralisch korrumpieren):

verderben

bederven

verderben

beschadigen

2. verderben fig (ruinieren):

verderben

bederven

verderben

te gronde richten

die Jugend verderben

de jeugd te gronde richten

3. verderben fig (verscherzen):

verderben

bederven

verderben

verprutsen

ver·ˈder·ben¹ <verdirbt, verdarb, verdorben> [fɛɐ̯ˈdɛrbn̩] VB vb intr

1. verderben (verfaulen):

verderben

bederven

2. verderben ricerc fig (zunichtemachen):

verderben

ondergaan

verderben

te gronde gaan

verw.

verw.

weduwe

verw.

weduwnaar

Vedi anche: verwitwet

ver·ˈwit·wet [fɛɐ̯ˈvɪtvət] AGG

verwitwet

weduwe [o. weduwnaar] geworden

die verwitwete Müller

de weduwe van de heer Müller

Ver·ˈhau <Verhau(e)s, Verhaue> [fɛɐ̯ˈh͜au ] SOST m

1. Verhau MILIT:

Verhau

verhakking

Verhau

versperring

2. Verhau (Gebüsch):

Verhau

(dicht) struikgewas nt

Ver·ˈlag <Verlag(e)s, Verlage> [fɛɐ̯ˈlaːk, -ˈlɛːgə] SOST m

Verlag

uitgeverij

Verlag

uitgeversmaatschappij

in Verlag geben veraltend

laten uitgeven

ver·ˈlor [-ˈloːɐ̯] VB

verlor 3. pers sing imperf von verlieren¹, verlieren², verlieren³

Vedi anche: verlieren , verlieren , verlieren

ver·ˈlie·ren³ <verlor, verloren> [fɛɐ̯ˈliːrən] VB vb rifl

1. verlieren (sich verlieren):

verlieren

zich verliezen

verlieren

verzinken

sich in Gedanken verlieren

in gepeins verzinken

sich in Einzelheiten verlieren

te veel in details treden

2. verlieren (sich verirren):

verlieren

verdwalen

sich in eine öde Gegend verlieren

in een verlaten streek belanden [o. verzeild raken]

3. verlieren (verschwinden):

verlieren

verdwijnen

verlieren

vervagen

seine Begeisterung hat sich rasch verloren

zijn enthousiasme is snel bekoeld

die Spur verlor sich im Gras

het spoor liep in het gras dood

ver·ˈlie·ren² <verlor, verloren> [fɛɐ̯ˈliːrən] VB vb trans

1. verlieren (Gemütszustand):

verlieren

verliezen

verlieren

kwijtraken

verlieren

moeten missen

sein Herz an jdn verlieren ricerc

van iem gaan houden

die Fassung verlieren

van de wijs [o. van streek] raken

seinen Halt verlieren

geen houvast meer hebben

an [o. bei] ihm ist Hopfen und Malz verloren colloq

het is bij hem boter aan de galg

an [o. bei] ihm ist Hopfen und Malz verloren colloq

hij is onverbeterlijk

die Sprache verlieren

met stomheid geslagen zijn

die Spur verlieren

het spoor bijster worden

2. verlieren:

verlieren (einbüßen)

verliezen

verlieren (einbüßen)

verbeuren

verlieren (verspielen)

verspelen

verlieren (verspielen)

overwonnen worden

ver·ˈlie·ren¹ <verlor, verloren> [fɛɐ̯ˈliːrən] VB vb intr

verlieren (weniger werden)

verliezen

verlieren (loswerden)

kwijtraken

verlieren (zurückgehen)

achteruitgaan

an Wert verlieren

in waarde dalen

etw verliert an Reiz

iets wordt minder aantrekkelijk

Ver·ˈrat <Verrat(e)s> [fɛɐ̯ˈraːt] SOST m kein pl DIR

Verrat

verraad nt

Verrat treiben [o. üben ]

verraad plegen

ver·ˈtun¹ VB vb trans irreg

vertun

verdoen

vertun

verknoeien

vertun

verspillen

eine Chance vertun

een kans verprutsen