olandese » tedesco

Traduzioni di „keckes“ nel dizionario olandese » tedesco

(Vai a tedesco » olandese)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

kees
tec·kel: nome
wec·ken: verbo
ke·ken: verbo
ker·ker: nome
keu·ken: nome
chec·ken: verbo
cokes: nome
bak·kes: nome
Kees: nome
keel: nome
keet: nome
ke·per: nome
ke·ren: verbo
kerk: nome
kers: nome
ke·tel: nome
ke·ver: nome
keek: verbo
keer: nome

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: keuken , kerker , keken , wecken , teckel , kees , checken , kelen , kegel , keer , keek , kever , ketel , kers , kerk , keren , keper , keet , keel , Kees , bakkes e cokes

kees [kes]

kees

Spitz m

tec·kel <teckel|s> [tɛkəl] SOST m

teckel

Dackel m

teckel

Teckel m term tecn

kortharige teckel

Kurzhaardackel m

wec·ken <weckte, h. geweckt> [wɛkə(n)] VB vb trans

wecken

einwecken

wecken

einmachen

ke·ken VB

keken 3. pers pl imperf van kijken¹, kijken²

Vedi anche: kijken , kijken

kij·ken² <keek, h. gekeken> [kɛikə(n)] VB vb trans (bekijken)

kijken

betrachten

kijken

anschauen

kijken

angucken colloq

kijken

sich dat ansehen

kijk hem eens!

guck dir den mal an!

plaatjes kijken

sich dat Bilder ansehen

kij·ken¹ <keek, h. gekeken> [kɛikə(n)] VB vb intr

1. kijken (de ogen gebruiken):

kijken

sehen

kijken

schauen

kijken colloq

gucken

kijk eens aan!

sieh mal einer an!

met open mond staan te kijken

mit offenem Mund starren [o. glotzen]

kijk naar jezelf!

fass dich an die eigene Nase!

naar iem/iets kijken fig

sich um jdn/etw kümmern

ik zal nog eens kijken fig

ich werde es mir noch einmal überlegen

staan te kijken van iets fig

baff [o. platt] sein

hij staat maar te kijken

er hält nur Maulaffen feil

tegen iem aan kijken

zu jdm aufsehen

kijk voor je!

sieh vor dich!

2. kijken (zoeken):

kijken

nachschauen

kijken

nachsehen

naar een huis kijken

sich nach einer Wohnung umsehen

we zullen kijken of …

wir werden sehen, ob …

wij kijken niet op vijf minuten fig

es kommt uns nicht auf fünf Minuten an

3. kijken (zich vertonen):

kijken

aussehen

kijken

ausschauen

bang kijken

ängstlich aussehen

we zullen eens gaan kijken

das werden wir uns mal näher ansehen

hij komt pas kijken

er ist noch unerfahren

oma komt nog weleens kijken

Oma schaut ab und zu noch vorbei

niet zo nauw kijken

fünf gerade sein lassen

ker·ker <kerker|s> [kɛrkər] SOST m

kerker

Kerker m

keu·ken <keuken|s> [køkə(n)] SOST f

keuken

Küche f

een centrale keuken

eine Gemeinschaftsküche

de fijne/Franse keuken

die feine/französische Küche

in de keuken bezig zijn

am Herd stehen

ergens in de keuken kijken

irgendwo hinter die Kulissen schauen

chec·ken <checkte, h. gecheckt> [tʃɛkə(n)] VB vb trans

checken

kontrollieren

checken

nachprüfen

checken techn.

checken

cokes [koks] SOST f geen pl

cokes

Koks m

cokes stoken

mit Koks heizen

tot cokes verwerken

verkoken

(tot) cokes worden

verkoken

bak·kes <bakkes|en> [bɑkəs] SOST nt

1. bakkes (gezicht):

bakkes

Fratze f volg

2. bakkes (mond):

bakkes

Fresse f volg

bakkes

Klappe f colloq

hou je bakkes!

halt die Klappe! colloq

Kees [kes] SOST m geen pl

klaar is Kees

fertig ist der Lack

klaar is Kees

fertig ist die Laube

keel <kelen> [kel] SOST f

1. keel (deel van de hals):

keel

Kehle f

keel

Hals m

een dikke keel hebben

einen geschwollenen Hals haben

het hart bonst hem in de keel

das Herz schlägt ihm bis zum Hals hinauf

2. keel (keelgat):

keel

Kehle f

keel

Schlund m

iets niet door de keel kunnen krijgen

etw nicht hinunterbringen

de woorden bleven in mijn keel steken

die Worte blieben mir im Halse stecken

de keel schrapen

sich räuspern

dat werk hangt mij de keel uit

die Arbeit hängt mir zum Halse heraus

3. keel (stem(geluid)):

keel

Kehle f

een (grote) keel opzetten

lauthals schreien

4. keel (strot):

keel

Kehle f

keel

Gurgel f

iem naar de keel vliegen

jdm an die Gurgel springen

keet <keten> [ket] SOST f

Krach m

keet

Radau m

keet schoppen [o. trappen ]

randalieren

ke·per <keper|s> [kepər] SOST m

op de keper beschouwd

bei Licht [o. Tag] besehen

ke·ren² <keerde zich, h. zich gekeerd> [kerə(n)] VB wk ww zich keren

1. keren (zich omdraaien):

keren

sich (um)drehen

keren

sich wenden

keren

sich kehren

zich niet kunnen wenden of keren

(wie) eingepfercht sein

2. keren (zich in een richting wenden):

keren

sich wenden

keren

sich kehren

zich keren tegen iem

sich gegen jdn wenden [o. stellen]

zich ten goede keren

sich zum Guten wenden

zich keren tot iem

sich an jdn wenden

kerk <kerk|en> [kɛrk] SOST f

1. kerk (kerkgebouw, gemeenschap):

kerk

Kirche f

de hervormde kerk

die reformierte Kirche

in de kerk trouwen

kirchlich heiraten

naar de kerk gaan

in die Kirche gehen

de kerk van St.-Jan

die Sankt-Johannis-Kirche

voor het zingen de kerk uitgaan fig

einen Rückzieher machen

2. kerk (kerkdienst):

kerk

Gottesdienst m

kerk

Kirche f kein pl

de kerk gaat aan/uit

der Gottesdienst beginnt/ist zu Ende

kers² <kers|en> [kɛrs] SOST f (vrucht)

kers

Kirsche f

met hem is het kwaad kersen eten

mit ihm ist nicht gut Kirschen essen

zoete kers

Süßkirsche f

zoete kers

Herzkirsche f

zure kers

Sauerkirsche f

ke·tel <ketel|s> [ketəl] SOST m

1. ketel (metalen vat):

ketel

Kessel m

2. ketel (stoomketel):

ketel

Kessel m

de druk is van de ketel fig

der Dampf ist raus

3. ketel aardr.:

ketel

Kessel m

ketel

Talkessel m

ke·ver <kever|s> [kevər] SOST m (insect)

kever

Käfer m

keek VB

keek 3. pers sing imperf van kijken¹, kijken²

Vedi anche: kijken , kijken

kij·ken² <keek, h. gekeken> [kɛikə(n)] VB vb trans (bekijken)

kijken

betrachten

kijken

anschauen

kijken

angucken colloq

kijken

sich dat ansehen

kijk hem eens!

guck dir den mal an!

plaatjes kijken

sich dat Bilder ansehen

kij·ken¹ <keek, h. gekeken> [kɛikə(n)] VB vb intr

1. kijken (de ogen gebruiken):

kijken

sehen

kijken

schauen

kijken colloq

gucken

kijk eens aan!

sieh mal einer an!

met open mond staan te kijken

mit offenem Mund starren [o. glotzen]

kijk naar jezelf!

fass dich an die eigene Nase!

naar iem/iets kijken fig

sich um jdn/etw kümmern

ik zal nog eens kijken fig

ich werde es mir noch einmal überlegen

staan te kijken van iets fig

baff [o. platt] sein

hij staat maar te kijken

er hält nur Maulaffen feil

tegen iem aan kijken

zu jdm aufsehen

kijk voor je!

sieh vor dich!

2. kijken (zoeken):

kijken

nachschauen

kijken

nachsehen

naar een huis kijken

sich nach einer Wohnung umsehen

we zullen kijken of …

wir werden sehen, ob …

wij kijken niet op vijf minuten fig

es kommt uns nicht auf fünf Minuten an

3. kijken (zich vertonen):

kijken

aussehen

kijken

ausschauen

bang kijken

ängstlich aussehen

we zullen eens gaan kijken

das werden wir uns mal näher ansehen

hij komt pas kijken

er ist noch unerfahren

oma komt nog weleens kijken

Oma schaut ab und zu noch vorbei

niet zo nauw kijken

fünf gerade sein lassen

keer <keren> [ker] SOST m

1. keer (maal):

keer

Mal nt

deze [o. dit ] keer

diesmal

deze [o. dit ] keer

dieses Mal

(op) een keer

einmal

dat is nu een keer zo

das ist nun einmal so

de eerste keer

das erste Mal

voor de eerste keer

zum ersten Mal

jedes Mal

auf einmal

der Reihe nach

immer wieder

op een andere keer

ein andermal

voor deze keer

für diesmal

2. keer (wending):

keer

Wendung f

keer

Wende f

tegen de keer in gaan

sich querlegen

3. keer (terugkeer):

keer

Umkehr f

in [o. binnen] de kortste keren

schnellstens

in [o. binnen] de kortste keren

umgehend form

Cerca nel dizionario

olandese

Traduzioni di „keckes“ nel dizionario olandese » tedesco

kees [kes]

tec·kel <teckel|s> [tɛkəl] SOST m

wec·ken <weckte, h. geweckt> [wɛkə(n)] VB vb trans

ke·ken VB

keken 3. pers pl imperf van kijken¹, kijken²

Vedi anche: kijken , kijken

kij·ken2 <keek, h. gekeken> [kɛikə(n)] VB vb trans (bekijken)

kij·ken1 <keek, h. gekeken> [kɛikə(n)] VB vb intr

1. kijken (de ogen gebruiken):

2. kijken (zoeken):

3. kijken (zich vertonen):

ker·ker <kerker|s> [kɛrkər] SOST m

keu·ken <keuken|s> [køkə(n)] SOST f

chec·ken <checkte, h. gecheckt> [tʃɛkə(n)] VB vb trans

cokes [koks] SOST f geen pl

bak·kes <bakkes|en> [bɑkəs] SOST nt

1. bakkes (gezicht):

2. bakkes (mond):

Kees [kes] SOST m geen pl

keel <kelen> [kel] SOST f

1. keel (deel van de hals):

2. keel (keelgat):

3. keel (stem(geluid)):

4. keel (strot):

keet <keten> [ket] SOST f

1. keet (loods):

2. keet (rommel):

3. keet (herrie):

ke·per <keper|s> [kepər] SOST m

ke·ren2 <keerde zich, h. zich gekeerd> [kerə(n)] VB wk ww zich keren

1. keren (zich omdraaien):

2. keren (zich in een richting wenden):

kerk <kerk|en> [kɛrk] SOST f

1. kerk (kerkgebouw, gemeenschap):

2. kerk (kerkdienst):

kers2 <kers|en> [kɛrs] SOST f (vrucht)

ke·tel <ketel|s> [ketəl] SOST m

1. ketel (metalen vat):

2. ketel (stoomketel):

3. ketel aardr.:

ke·ver <kever|s> [kevər] SOST m (insect)

keek VB

keek 3. pers sing imperf van kijken¹, kijken²

Vedi anche: kijken , kijken

kij·ken2 <keek, h. gekeken> [kɛikə(n)] VB vb trans (bekijken)

kij·ken1 <keek, h. gekeken> [kɛikə(n)] VB vb intr

1. kijken (de ogen gebruiken):

2. kijken (zoeken):

3. kijken (zich vertonen):

keer <keren> [ker] SOST m

1. keer (maal):

2. keer (wending):

3. keer (terugkeer):

Cerca nel dizionario

Collegamenti esterni

Feedback

Trainer lessicale

Synonyms

La mia cronologia di ricerca

kij·ken² <keek, h. gekeken> [kɛikə(n)] VB vb trans (bekijken)

kij·ken¹ <keek, h. gekeken> [kɛikə(n)] VB vb intr

ke·ren² <keerde zich, h. zich gekeerd> [kerə(n)] VB wk ww zich keren

kers² <kers|en> [kɛrs] SOST f (vrucht)

kij·ken² <keek, h. gekeken> [kɛikə(n)] VB vb trans (bekijken)

kij·ken¹ <keek, h. gekeken> [kɛikə(n)] VB vb intr