Traduzioni di „aufstülpen“ nel dizionario tedesco » olandese

ˈauf·stel·len¹ VB vb trans

1. aufstellen (platzieren):

aufstellen

opstellen

aufstellen

(op)zetten

aufstellen

plaatsen

2. aufstellen (aufbauen):

aufstellen

oprichten

3. aufstellen (aufrichten):

aufstellen

(weer) overeind zetten

die Ohren aufstellen

de oren oprichten [o. spitsen]

4. aufstellen (zusammenstellen):

aufstellen

samenstellen

aufstellen

vormen

5. aufstellen (ausarbeiten, erstellen):

aufstellen

voordragen

aufstellen

(voor)stellen

6. aufstellen (äußern):

aufstellen

opstellen

aufstellen

(op)maken

aufstellen

formuleren

eine Behauptung aufstellen

iets beweren [o. aanvoeren]

eine Forderung aufstellen

een eis stellen

eine Vermutung aufstellen

een vermoeden uiten

7. aufstellen (nominieren):

aufstellen

vestigen

aufstellen

maken

einen Rekord aufstellen

een record vestigen

8. aufstellen (postieren):

aufstellen region CH

opzetten

ˈum·stül·pen¹ VB vb trans

1. umstülpen:

umstülpen

omkeren

umstülpen

omstulpen

umstülpen

ondersteboven zetten [o. keren]

umstülpen

omdraaien

2. umstülpen (das Innere nach außen kehren):

umstülpen

binnenstebuiten keren

umstülpen

omdraaien

3. umstülpen (auf den Kopf stellen):

umstülpen

op zijn kop zetten ook fig.

umstülpen

overhoophalen

ˈauf·stüt·zen¹ VB vb trans

1. aufstützen:

aufstützen

steunen

aufstützen

leunen

mit aufgestützten Armen

steunend [o. leunend] op zijn armen

2. aufstützen:

aufstützen

oprichten

ˈauf·stau·en¹ VB vb trans (sich stauen)

aufstauen

opstuwen

seine aufgestaute Wut fig

zijn opgekropte woede

ˈauf·ste·hen VB vb intr

1. aufstehen (sich erheben):

aufstehen

opstaan

aufstehen

gaan staan

da musst du (schon) eher [o. früher ] aufstehen! colloq fig

dan moet je vroeger opstaan!

2. aufstehen (das Bett verlassen):

aufstehen

opstaan

3. aufstehen (offen sein):

aufstehen

openstaan

4. aufstehen (auf der Erde stehen):

aufstehen

(op de grond) staan

5. aufstehen ricerc (entstehen):

aufstehen

opkomen

aufstehen

ontstaan

ˈauf·sto·ßen¹ VB vb intr

1. aufstoßen (stoßen, stechen, stupsen):

aufstoßen

stoten

2. aufstoßen (rülpsen):

aufstoßen

(op)boeren

aufstoßen

een boer(tje) laten

es stößt mir auf

ik heb oprispingen

das wird ihm sauer/übel aufstoßen colloq fig (übel vermerkt werden)

dat zal hem zuur/lelijk opbreken

3. aufstoßen colloq (auffallen):

aufstoßen

opvallen

ˈauf·sta·peln VB vb trans

aufstapeln

(op)stapelen

aufstapeln

ophopen

ˈauf·stei·gen VB vb intr

1. aufsteigen:

aufsteigen (sich in die Luft erheben)

(op)stijgen

aufsteigen (sich in die Luft erheben)

omhoogstijgen

aufsteigen (hochklettern)

(op)klimmen

aufsteigen (hochklettern)

(op)rijzen

2. aufsteigen (befördert werden):

aufsteigen

carrière maken

aufsteigen

opklimmen

3. aufsteigen (besteigen):

aufsteigen

(op)stappen

aufsteigen

opstijgen

aufsteigen

bestijgen

4. aufsteigen (klettern):

aufsteigen

(be)klimmen

5. aufsteigen ricerc (entstehen):

aufsteigen

opkomen

aufsteigen

opwellen

aufsteigen

ontstaan

Angst/ein Verdacht steigt in mir auf

angst/een verdenking komt in [o. bij] mij op

6. aufsteigen ricerc (aus der Ferne):

aufsteigen

oprijzen

aufsteigen

opdoemen

7. aufsteigen SPORT (den sportlichen Rang verbessern):

aufsteigen

promoveren

ˈauf·sto·cken VB vb trans

1. aufstocken (zusätzlich erhöhen):

aufstocken

verhogen

aufstocken

uitbreiden

aufstocken

vergroten

Kapital aufstocken

kapitaal verhogen

2. aufstocken (erhöhen):

aufstocken

een verdieping erop zetten

ˈauf·sta·cheln VB vb trans

aufstacheln

ophitsen

aufstacheln

aanzetten

aufstacheln

opruien

ˈauf·stö·bern VB vb trans

1. aufstöbern (aufspüren):

aufstöbern

opsporen

aufstöbern

opsnorren

2. aufstöbern (aufschrecken):

aufstöbern

opjagen

aufstöbern

opschrikken

ˈauf·schnap·pen¹ VB vb intr (aufgehen, aufspringen)

aufschnappen

openspringen

aufschnappen

opengaan

ˈüber·stül·pen VB vb trans

überstülpen

zetten (boven)op [o. over]

überstülpen

opzetten

ˈAuf·stel·lung SOST f

1. Aufstellung SPORT:

Aufstellung (Postierung)

opstelling

Aufstellung (Postierung)

plaatsing

Aufstellung (Errichtung)

het (op)zetten

2. Aufstellung (Ausarbeitung):

Aufstellung

samenstelling

Aufstellung

opstelling

Aufstellung

vorming

3. Aufstellung (Erstellung):

Aufstellung

lijst

Aufstellung

tabel

Aufstellung

staat

Aufstellung

overzicht nt

Aufstellung

specificatie

laut Aufstellung

volgens [o. conform] de (bijgevoegde) lijst [o. specificatie]

Esempi monolingue (non verificati dalla Redazione di PONS)

tedesco

Hierdurch wird das Aufstülpen eines Deckels erleichtert und gleichzeitig hält der Deckel besser auf dem Becher.

de.wikipedia.org