olandese » tedesco

len·gen1 <lengde, h. gelengd> [lɛŋə(n)] VB vb trans

1. lengen (langer maken):

2. lengen (dunner maken):

lun·chen <lunchte, h. geluncht> [lʏnʃə(n)] VB vb intr

men·gen2 <mengde, h. gemengd> [mɛŋə(n)] VB vb trans

1. mengen (door elkaar werken):

2. mengen (bij elkaar brengen, in verband brengen):

lu·wen <luwde, i. geluwd> [lywə(n)] VB vb intr

1. luwen (minder winderig zijn):

2. luwen (bedaren):

lu·ren [lyrə(n)] SOST pl

vin·gen VB

vingen 3. pers pl imperf van vangen

Vedi anche: vangen

van·gen <ving, h. gevangen> [vɑŋə(n)] VB vb trans

3. vangen colloq (beetnemen):

4. vangen colloq (verdienen):

zin·gen2 <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] VB vb intr

din·gen <dong, h. gedongen> [dɪŋə(n)] VB vb intr

1. dingen (wedijveren):

2. dingen (trachten te verkrijgen):

3. dingen (afdingen):

feilschen a. pegg

don·gen VB

dongen 3. pers pl imperf van dingen

Vedi anche: dingen

din·gen <dong, h. gedongen> [dɪŋə(n)] VB vb intr

1. dingen (wedijveren):

2. dingen (trachten te verkrijgen):

3. dingen (afdingen):

feilschen a. pegg

gin·gen VB

gingen 3. pers pl imperf van gaan¹, gaan²

Vedi anche: gaan , gaan

gaan1 <ging, i. gegaan> [ɣan] VB vb intr

1. gaan:

gaan ((met) voer-, vaartuig)
zu Tisch gehen form
er gaat (me) niets boven fig
es geht nichts über +acc
hoe ga je?
in sich acc gehen
ik kan gaan en staan waar ik wil! fig colloq
te ver gaan fig

6. gaan (verdwijnen):

(da)hin sein colloq

hin·gen VB

hingen 3. pers pl imperf van hangen¹, hangen²

Vedi anche: hangen , hangen

han·gen1 <hing, h. gehangen> [hɑŋə(n)] VB vb trans (bevestigen, ophangen)

jon·gen2 <jongde, h. gejongd> [jɔŋə(n)] VB vb intr

van·gen <ving, h. gevangen> [vɑŋə(n)] VB vb trans

3. vangen colloq (beetnemen):

4. vangen colloq (verdienen):

zongen VB

zongen 3. pers pl imperf van zingen¹, zingen²

Vedi anche: zingen , zingen

zin·gen2 <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] VB vb intr

zin·gen1 <zong, h. gezongen> [zɪŋə(n)] VB vb trans

rin·gen <ringde, h. geringd> [rɪŋə(n)] VB vb trans

1. ringen (varkens):

2. ringen (vogels):

3. ringen (voorwerpen):

lui·den1 <luidde, h. geluid> [lœydə(n)] VB vb trans (de klok in beweging brengen)

lui·zen <luisde, h. geluisd> [lœyzə(n)] VB vb trans

lur·ven [lʏrvə(n)] SOST pl


Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski