olandese » tedesco

schu·wen <schuwde, h. geschuwd> [sxywə(n)] VB vb trans

schub <schubben> [sxʏp] SOST f

scheen1 <schenen> [sxen] SOST f

sche·nen VB

schenen 3. pers pl imperf van schijnen

Vedi anche: schijnen

schij·nen <scheen, h. geschenen> [sxɛinə(n)] VB vb intr

2. schijnen fig (stralen):

scha·ken1 <schaakte, h. geschaakt> [sxakə(n)] VB vb intr (schaak spelen)

scha·ven <schaafde, h. geschaafd> [sxavə(n)] VB vb trans

4. schaven (fijn snijden met een schaaf):

sche·pen <schepen|en> [sxepə(n)] SOST m

1. schepen gesch.:

2. schepen (in België: wethouder):

scho·len2 <schoolde, h. geschoold> [sxolə(n)] VB vb trans (opleiden)

scho·ren1 <schoorde, h. geschoord> [sxorə(n)] VB vb trans

scho·ten VB

schoten 3. pers pl imperf van schieten¹, schieten²

Vedi anche: schieten , schieten


Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski