olandese » tedesco

in·val·len <viel in, i. ingevallen> [ɪnvɑlə(n)] VB vb intr

1. invallen (naar binnen, in iets vallen):

2. invallen (binnenvallen):

einfallen in +acc

7. invallen (instorten, inzakken):

aan·val·len2 <viel aan, i. aangevallen> [anvɑlə(n)] VB vb intr (afstormen op)

ont·val·len <ontviel, i. ontvallen> [ɔntfɑlə(n)] VB vb intr

uit·val·len <viel uit, i. uitgevallen> [œytfɑlə(n)] VB vb intr

5. uitvallen (de genoemde aard hebben):

ge·val·len VB

gevallen volt. deelw. van vallen¹, vallen²

Vedi anche: vallen , vallen

val·len1 <viel, i. gevallen> [vɑlə(n)] VB vb intr

5. vallen (los neerhangen):

6. vallen (zich voordoen):

om·val·len <viel om, i. omgevallen> [ɔmvɑlə(n)] VB vb intr

schal·len <schalde, h. geschald> [sxɑlə(n)] VB vb intr

op·val·len <viel op, i. opgevallen> [ɔpfɑlə(n)] VB vb intr


Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski