tedesco » olandese

Traduzioni di „spatte“ nel dizionario tedesco » olandese

(Vai a olandese » tedesco)

Mostra l'elenco di tutti i risultati trovati

ˈspal·ten: verbo transitivo
ˈSpal·te: nome
ˈSpar·te: nome
ˈhat·te: verbo
ˈGat·te: nome
ˈLat·te: nome
ˈMat·te: nome
ˈRat·te: nome
ˈWat·te: nome
ˈSprot·te: nome
ˈSpa·ten: nome
ˈspä·ter: aggettivo e avverbio
Spatz: nome
Spalt: nome
spann: verbo
ˈSpan·ge: nome
ˈSpan·ne: nome
ˈspa·ren: verbo intransitivo
ˈspa·ßen: verbo intransitivo
ˈspa·ßig: aggettivo e avverbio

Stai visualizzando i risultati dalla grafia simile: spalten , Watte , Ratte , Matte , Latte , Gatte , hatte , Sparte , Spalte , Sprotte , Glätte , spaßig , spaßen , sparen , Spanne , Spange , spann , Spalt , Spatz , später e Spaten

ˈspal·ten¹ [ˈʃpaltn̩] VB vb trans irreg

1. spalten:

spalten (zerteilen)

splijten

spalten (zerteilen)

kloven

spalten (zerteilen)

klieven

spalten (der Länge nach reißen)

scheuren

eine gespaltene Lippe

een gespleten lip

eine gespaltene Lippe

een hazenlip

2. spalten (trennen):

spalten

verdelen

spalten

scheiden

3. spalten:

spalten FIS

splijten

spalten FIS

splitsen

spalten CHIM

kraken

ˈSpal·te <Spalte, Spalten> [ˈʃpaltə] SOST f

1. Spalte (Öffnung):

Spalte

spleet

Spalte

scheur

Spalte

kloof

2. Spalte:

Spalte TIPOGR, MEDIA, EDIT

kolom

drei Spalten einnehmen

drie kolommen beslaan [o. vullen]

jdm seine Spalten öffnen

zijn kolommen voor iem openen [o. openstellen]

3. Spalte A (von einer Frucht, Obststück):

Spalte

partje nt

Spalte

stukje nt

ˈSpar·te <Sparte, Sparten> [ˈʃpartə] SOST f

1. Sparte:

Sparte (Spezialbereich der Wissenschaft, eines Betriebs)

afdeling

Sparte (Spezialbereich der Wissenschaft, eines Betriebs)

tak

Sparte (Branche)

branche

Sparte (Branche)

sector

Sparte (Branche)

discipline

die Sparte Hockey

de hockeyafdeling

die Sparte Hockey

de discipline hockey

2. Sparte (Rubrik):

Sparte

rubriek

Sparte

kolom

ˈhat·te [ˈhatə] VB

hatte 3. pers sing imperf von haben¹, haben², haben³

Vedi anche: haben , haben , haben

ˈha·ben³ <hat, hatte, gehabt> [ˈhaːbn̩] VB vb vb aus

haben

hebben

er will ihn gesehen haben

hij beweert hem gezien te hebben

ˈha·ben² <hat, hatte, gehabt> [ˈhaːbn̩] VB vb rifl

1. haben (sich anstellen):

haben

zich aanstellen

haben

zich gedragen

hab dich nicht so!

stel je niet zo aan!

2. haben colloq (leiden):

haben

het met elkaar aan de stok hebben

haben

ruzie maken

damit hat es sich!

dat was het dan!

damit hat es sich!

en nou is het afgelopen!

ˈha·ben¹ <hat, hatte, gehabt> [ˈhaːbn̩] VB vb trans

1. haben (besitzen, aufweisen):

haben

hebben

er hat das so an sich

zo is hij nou eenmaal

da haben wir(')s!

daar heb je het nou!

da haben wir(')s!

daar heb je het gedonder in de glazen!

das werden wir gleich haben! colloq

daar zullen we eens meteen voor zorgen [o. naar kijken] !

das werden wir gleich haben! colloq

daar zullen we eens gauw een einde aan maken

das hat es (so) in sich

dat is lang niet gemakkelijk

sie ist noch zu haben colloq

zij is nog vrij

wir haben(')s ja! colloq scherz

we kunnen het immers betalen!

kann ich das Handtuch mal haben?

mag ik de handdoek even?

es mit etw haben colloq

gek zijn op iets

zu haben sein

te krijgen [o. verkrijgbaar] zijn

zu haben sein

te koop zijn

für etw zu haben sein

voor iets te vinden zijn

nichts davon haben

er niets aan hebben

du hast noch einiges vor dir!

er staat je nog wat te wachten!

dich hat(')s wohl! colloq

ben jij een haartje betoeterd!

2. haben (tun müssen):

haben

dienen

haben

moeten

du hast zu schweigen!

jij moet zwijgen!

ich habe noch zu tun

ik moet nog werken

ich habe noch zu tun

ik heb nog een en ander te doen

wer hat, der hat prov

hebben is hebben en krijgen de kunst

ˈGat·te (Gat·tin) <Gatten, Gatten> [ˈgatə] SOST m (f) ricerc (Ehemann)

Gatte (Gat·tin)

echtgenoot(echtgenote) m (f)

Gatte (Gat·tin)

eega m en f

Gatte (Gat·tin)

man(vrouw) m (f)

ˈLat·te <Latte, Latten> [ˈlatə] SOST f

1. Latte a. SPORT (Brett):

Latte

lat

2. Latte colloq (große Menge):

Latte

hele hoop

Latte

(hele) (was)lijst

3. Latte volg (erigierter Penis):

Latte

stijve

ˈMat·te <Matte, Matten> [ˈmatə] SOST f

Matte

mat

auf der Matte stehen colloq

willen beginnen

auf der Matte stehen colloq

gereed staan

auf der Matte stehen colloq

op de stoep staan

auf der Matte bleiben colloq

niet verwaand worden

auf der Matte bleiben colloq

met beide benen op de grond blijven

jdn auf die Matte legen colloq

iem overwinnen

jdn auf die Matte legen colloq

iem kapittelen

jdn auf die Matte legen colloq

iem bedriegen

ˈRat·te <Ratte, Ratten> [ˈratə] SOST f

1. Ratte (Tier):

Ratte

rat

schlafen wie eine Ratte colloq

slapen als een marmot

2. Ratte colloq pegg (widerlicher Mensch):

Ratte

smeerlap

Ratte

rotzak

ˈWat·te <Watte, Watten> [ˈvatə] SOST f

1. Watte:

Watte

watten

Watte

watje(s)

ein Bausch Watte

een dot watten

jdn in Watte packen colloq fig

iem in de watten leggen

du hast wohl Watte in den Ohren? colloq

ben jij soms doof?

2. Watte:

Watte

gewatteerde voering

ˈSprot·te <Sprotte, Sprotten> [ˈʃprɔtə] SOST f BIOL

Sprotte

sprot

ˈSpa·ten <Spatens, Spaten> [ˈʃpaːtn̩] SOST m

Spaten

spade

Spaten

schop

ˈspä·ter [ˈʃpɛːtɐ] AGG

später (zeitlich danach)

later

später (zeitlich danach)

straks

später (in der Zukunft)

nakomend

jdn auf später vertrösten

iem aan het lijntje houden

bis später!

tot straks!

früher oder später

vroeg of laat

Spatz <Spatzes, Spatzen> [ʃpa͜ts ] SOST m

1. Spatz ZOOL:

Spatz

mus

mit Kanonen auf Spatzen schießen fig prov

met een kanon op een vlieg schieten

mit Kanonen auf Spatzen schießen fig prov

kracht verspillen

die Spatzen pfeifen es von den [o. allen ] Dächern colloq prov

het wordt al van de daken geschreeuwd [o. verkondigd]

ein frecher Spatz fig

een brutaaltje

ein frecher Spatz fig

een brutaal jong

essen wie ein Spatz colloq

eten als een vogeltje

schimpfen wie ein Spatz

opgewonden schelden

2. Spatz colloq:

Spatz

vogeltje nt

Spatz (schmächtiges Kind)

tenger kind nt

besser [o. lieber] einen Spatz in der Hand als eine Taube auf dem Dach(e) prov

beter één vogel in de hand dan tien in de lucht

besser [o. lieber] einen Spatz in der Hand als eine Taube auf dem Dach(e) prov

beter een half ei dan een lege dop

Spalt <Spalt(e)s, Spalte> [ʃpalt] SOST m

Spalt

spleet

die Tür einen Spalt offen lassen

de deur op een kiertje laten staan

spann [ʃpan] VB

spann 3. pers sing imperf von spinnen¹, spinnen²

Vedi anche: spinnen , spinnen

ˈspin·nen² <spann, gesponnen> [ˈʃpɪnən] VB vb intr

1. spinnen (planen):

spinnen

beramen

an einer Intrige spinnen

een intrige beramen

2. spinnen colloq (nicht bei Trost sein):

spinnen

fantaseren

spinnen

bazelen

spinnen

malen

spinnen

zwammen

du spinnst ja!

je bent gek [o. niet goed snik] !

ˈspin·nen¹ <spann, gesponnen> [ˈʃpɪnən] VB vb trans

1. spinnen (am Spinnrad):

spinnen

spinnen

(k)einen guten Faden miteinander spinnen

(niet) goed met elkaar overweg kunnen

(s)ein Garn spinnen fig

sterke verhalen vertellen

(ein) Seemannsgarn spinnen fig

(sterke) zeemansverhalen ten beste geven [o. opdissen]

dabei [o. damit] ist keine Seide zu spinnen fig

daar zul je geen zij(de) bij spinnen

2. spinnen (ausdenken):

spinnen

beramen

spinnen

smeden

spinnen

uitdenken

Gedanken spinnen

piekeren

Gedanken spinnen

peinzen

Intrigen [o. Ränke ] spinnen

intriges beramen

Intrigen [o. Ränke ] spinnen

intrigeren

Lügen spinnen

leugens verzinnen

ˈSpan·ge <Spange, Spangen> [ˈʃpaŋə] SOST f

1. Spange (Haarspange):

Spange

(haar)speldje

2. Spange (Schnalle):

Spange

gesp

Spange

spang

ˈSpan·ne <Spanne, Spannen> [ˈʃpanə] SOST f

1. Spanne (Zeitspanne):

Spanne

span(ne)

Spanne

(korte) tijd(ruimte)

eine Spanne Zeit

een (bepaalde) tijd

2. Spanne (altes Längenmaß):

Spanne

span

Spanne

handbreedte

Spanne selten

afstand

3. Spanne ECON (Gewinnspanne):

Spanne

(winst)marge

Spanne

verschil nt

ˈspa·ren¹ [ˈʃpaːrən] VB vb intr

1. sparen (Geld zurücklegen):

sparen

sparen

auf [o. für ] ein Haus sparen

sparen voor een huis

2. sparen (verzichten):

sparen

bezuinigen

an nichts sparen

het aan niets laten ontbreken

an nichts sparen

op geen kosten kijken

an Kleidung sparen

op kleren [o. de kleding] bezuinigen

3. sparen FIN (sparsam sein):

sparen

zuinig zijn

ˈspa·ßen [ˈʃpaːsn̩] VB vb intr (meistens bei Verneinungen)

spaßen

schertsen

spaßen

gekscheren

damit ist nicht zu spaßen

daarmee valt niet te spotten

du spaßest wohl!

je houdt me toch niet voor de gek?

ˈspa·ßig [ˈʃpaːsɪç] AGG

spaßig

grappig

spaßig

lollig

Cerca nel dizionario

tedesco

ich	spalte
du	spaltest
er/sie/es	spaltet
wir	spalten
ihr	spaltet
sie	spalten

Traduzioni di „spatte“ nel dizionario tedesco » olandese

ˈspal·ten1 [ˈʃpaltn̩] VB vb trans irreg

1. spalten:

2. spalten (trennen):

3. spalten:

ˈSpal·te <Spalte, Spalten> [ˈʃpaltə] SOST f

1. Spalte (Öffnung):

2. Spalte:

3. Spalte A (von einer Frucht, Obststück):

ˈSpar·te <Sparte, Sparten> [ˈʃpartə] SOST f

1. Sparte:

2. Sparte (Rubrik):

ˈhat·te [ˈhatə] VB

hatte 3. pers sing imperf von haben¹, haben², haben³

Vedi anche: haben , haben , haben

ˈha·ben3 <hat, hatte, gehabt> [ˈhaːbn̩] VB vb vb aus

ˈha·ben2 <hat, hatte, gehabt> [ˈhaːbn̩] VB vb rifl

1. haben (sich anstellen):

2. haben colloq (leiden):

ˈha·ben1 <hat, hatte, gehabt> [ˈhaːbn̩] VB vb trans

1. haben (besitzen, aufweisen):

2. haben (tun müssen):

ˈGat·te (Gat·tin) <Gatten, Gatten> [ˈgatə] SOST m (f) ricerc (Ehemann)

ˈLat·te <Latte, Latten> [ˈlatə] SOST f

1. Latte a. SPORT (Brett):

2. Latte colloq (große Menge):

3. Latte volg (erigierter Penis):

ˈMat·te <Matte, Matten> [ˈmatə] SOST f

ˈRat·te <Ratte, Ratten> [ˈratə] SOST f

1. Ratte (Tier):

2. Ratte colloq pegg (widerlicher Mensch):

ˈWat·te <Watte, Watten> [ˈvatə] SOST f

1. Watte:

2. Watte:

ˈSprot·te <Sprotte, Sprotten> [ˈʃprɔtə] SOST f BIOL

ˈSpa·ten <Spatens, Spaten> [ˈʃpaːtn̩] SOST m

ˈspä·ter [ˈʃpɛːtɐ] AGG

Spatz <Spatzes, Spatzen> [ʃpa͜ts ] SOST m

1. Spatz ZOOL:

2. Spatz colloq:

Spalt <Spalt(e)s, Spalte> [ʃpalt] SOST m

spann [ʃpan] VB

spann 3. pers sing imperf von spinnen¹, spinnen²

Vedi anche: spinnen , spinnen

ˈspin·nen2 <spann, gesponnen> [ˈʃpɪnən] VB vb intr

1. spinnen (planen):

2. spinnen colloq (nicht bei Trost sein):

ˈspin·nen1 <spann, gesponnen> [ˈʃpɪnən] VB vb trans

1. spinnen (am Spinnrad):

2. spinnen (ausdenken):

ˈSpan·ge <Spange, Spangen> [ˈʃpaŋə] SOST f

1. Spange (Haarspange):

2. Spange (Schnalle):

3. Spange (Riemen am Schuh):

4. Spange (Armband):

5. Spange (woran Orden hängen):

6. Spange (Zahnspange):

7. Spange colloq (Handschelle):

ˈSpan·ne <Spanne, Spannen> [ˈʃpanə] SOST f

1. Spanne (Zeitspanne):

2. Spanne (altes Längenmaß):

3. Spanne ECON (Gewinnspanne):

ˈspa·ren1 [ˈʃpaːrən] VB vb intr

1. sparen (Geld zurücklegen):

2. sparen (verzichten):

3. sparen FIN (sparsam sein):

ˈspa·ßen [ˈʃpaːsn̩] VB vb intr (meistens bei Verneinungen)

ˈspa·ßig [ˈʃpaːsɪç] AGG

Cerca nel dizionario

Collegamenti esterni

Feedback

Trainer lessicale

Synonyms

La mia cronologia di ricerca

ˈspal·ten¹ [ˈʃpaltn̩] VB vb trans irreg

ˈha·ben³ <hat, hatte, gehabt> [ˈhaːbn̩] VB vb vb aus

ˈha·ben² <hat, hatte, gehabt> [ˈhaːbn̩] VB vb rifl

ˈha·ben¹ <hat, hatte, gehabt> [ˈhaːbn̩] VB vb trans

ˈspin·nen² <spann, gesponnen> [ˈʃpɪnən] VB vb intr

ˈspin·nen¹ <spann, gesponnen> [ˈʃpɪnən] VB vb trans

ˈspa·ren¹ [ˈʃpaːrən] VB vb intr