olandese » tedesco

de·den VB

deden 3. pers pl imperf van doen², doen³

Vedi anche: doen , doen , doen

doen3 <deed, h. gedaan> [dun] VB vb trans

6. doen (bereizen, bezichtigen):

he·den1 [hedə(n)] SOST nt geen pl

le·den VB

leden 3. pers pl imperf van lijden², lijden³

Vedi anche: lijden , lijden , lijden

lij·den3 <leed, h. geleden> [lɛidə(n)] VB vb trans

lij·den2 <leed, h. geleden> [lɛidə(n)] VB vb intr

2. lijden (schade ondervinden):

zu leiden haben unter +dat

lij·den1 [lɛidə(n)] SOST nt geen pl

me·den VB

meden 3. pers pl imperf van mijden

Vedi anche: mijden

mij·den <meed, h. gemeden> [mɛidə(n)] VB vb trans

1. mijden (ontwijken):

aus dem Weg gehen +dat

2. mijden (er niet komen):

jen·nen <jende, h. gejend> [jɛnə(n)] VB vb trans

jeu·ken <jeukte, h. gejeukt> [jøkə(n)] VB vb intr

gle·den VB

gleden 3. pers pl imperf van glijden

Vedi anche: glijden

hoe·den2 <hoedde zich, h. zich gehoed> [hudə(n)] VB wk ww

hoeden zich hoeden (met ‘voor’; zich in acht nemen):

sich hüten vor +dat

kne·den <kneedde, h. gekneed> [knedə(n)] VB vb trans

2. kneden (vormen, boetseren):

Zwe·den [zwedə(n)] SOST nt geen pl

kle·den <kleedde, h. gekleed> [kledə(n)] VB vb trans

2. kleden (verwoorden, weergeven):

kleiden form

3. kleden ((van kledingstukken) een bepaald effect hebben):

lie·den [lidə(n)] SOST pl

rieden VB

rieden 3. pers sing imperf van raden

Vedi anche: raden

sne·den VB

sneden 3. pers pl imperf van snijden¹, snijden²

Vedi anche: snijden , snijden , snijden

snij·den3 <sneed, h. gesneden> [snɛidə(n)] VB vb trans

4. snijden (haar knippen):

5. snijden (een bal effect geven):

snij·den1 <sneed, h. gesneden> [snɛidə(n)] VB vb intr

2. snijden (pijnlijk aandoen):

4. snijden (snijdbaar zijn):

wie·den <wiedde, h. gewied> [widə(n)] VB vb trans

zie·den1 <zood, ziedde, h. gezoden, gezied> [zidə(n)] VB vb trans


Pagina in Deutsch | English | Español | Italiano | Polski